Appearance
Use device theme  
Dark theme
Light theme

What does afbreken mean in Dutch?

English Translation
More meanings for afbreken
break verb
breken, uitbreken, knakken, opengaan, doorgaan
break off verb
uitmaken
tear down verb
afscheuren
interrupt verb
onderbreken, storen, interrumperen, belemmeren, schorsen
demolish verb
slopen, vernietigen, omverwerpen, afkammen, afgeven op
pull down verb
neerhalen, drukken, omverwerpen, omhalen, omlaag brengen
demolition noun
sloop, afbraak, vernietiging, sloping, ontmanteling
cut verb
snijden, afsnijden, maaien, doorsnijden, hakken
off verb
uittrekken, afnemen, afhouden, afleggen, weggaan
discontinue verb
staken, intrekken, opzeggen, ophouden met
chip verb
bikken, afsnijden, afsplinteren, afkappen, afbikken
take down verb
neerhalen, afnemen, opschrijven
wreck verb
vernielen, vernietigen, schipbreuk lijden, mislukken, te gronde richten
pluck verb
plukken, tokkelen, afplukken, trekken, afrukken
intermit verb
staken
decry verb
afkeuren
slate verb
dekken, met leien bedekken
part verb
scheiden, uiteengaan, verdelen, uit elkaar gaan, afscheiden
give a break verb
afbreken
slang verb
uitschelden
Find more words!
Use * for blank tiles (max 2) Advanced Search Advanced Search
Use * for blank spaces Advanced Search
Advanced Word Finder
See Also in Dutch
het gevecht afbreken verb
cancel the fight, disengage
plotseling afbreken noun
suddenly abort, abruptness
plots afbreken verb
suddenly break off, stop short
het afbreken noun
breaking it off, wrecking
See Also in English
breaking noun
breken, breuk
down noun, adjective, verb, preposition, adverb
naar beneden, beneden, neer, af, langs
Nearby Translations
Translate from Dutch
go
Word Tools Finders & Helpers Apps More Synonyms
Copyright WordHippo © 2024